Mensen met chronische ziekte bewegen vaak veel te weinig
Voor mensen met een chronische ziekte is fysieke activiteit soms de enige niet-farmaceutische behandeling die het ziektebeloop en de kwaliteit van leven positief kan beïnvloeden. Toch gaan mensen niet meer bewegen nadat ze gediagnosticeerd zijn met een chronische ziekte. Dat is een conclusie uit het promotieonderzoek van Manon Dontje aan de Rijksuniversiteit Groningen.
De promovenda studeerde Bewegingswetenschappen en Klinische en Psychosociale Epidemiologie en onderzocht het beweeggedrag van vier groepen patiënten met een chronische aandoening. Deze aandoeningen varieerden van aangeboren hartafwijkingen tot artritis en van patiënten met de ziekte van Parkinson tot patiënten die een niertransplantatie hebben ondergaan. Veel patiënten bleken (veel) te weinig te bewegen.
In de groep van 116 mensen met een aangeboren hartafwijking haalde bijvoorbeeld slechts 17 procent de aanbevolen hoeveelheid van 30 minuten matig bewegen per dag. Datzelfde gold voor 44 procent van de patiënten met hartfalen en – opvallend genoeg – ook voor nierpatiënten die een niertransplantatie hebben ondergaan. In die laatste groep zijn er immers in principe geen beperkingen meer voor fysieke activiteit. Opvallend is dat er wel veel variatie in het beweeggedrag van patiënten zit.
De promovenda concludeert dan ook dat niet de diagnose van een chronische ziekte het niveau van fysieke activiteit beïnvloedt, maar andere factoren zoals opleidingsniveau, BMI en het vertrouwen in eigen kunnen. Zorgverleners zouden inactieve patiënten volgens Dontje kunnen helpen om meer te bewegen door meer aandacht te besteden aan nieuwe beweegtrends en door de samenwerking te zoeken met andere vakgebieden zoals Environmental Health en sensor-technologie.
© Nationale Zorggids