NZG Geboortezorg: zwangerschap

Zwangerschap

Vrouwen die zwanger zijn krijgen begeleiding van een verloskundige. De verloskundige controleert of de zwangerschap goed verloopt. De eerste afspraak met de verloskundige vindt meestal plaats tussen week 8 en 10 van de zwangerschap, of zodra de vrouw weet dat ze zwanger is. Vrouwen kunnen zelf een verloskundige zoeken in de buurt via de website deverloskundige.nl van de KNOV. Ook de huisarts kent alle verloskundigen in de buurt. Tijdens de eerste afspraak zal de verloskundige wat bloed afnemen voor onderzoek en vragen stellen over de algemene gezondheid en medische geschiedenis van de vrouw. Daarnaast geeft de verloskundige informatie over onder meer prenataal onderzoek, zwangerschapscursussen en borstvoeding. In het begin van de zwangerschap zal een vrouw elke vier weken terug moeten komen voor controle. Daarna zal het aantal controles oplopen, mede afhankelijk van hoe de zwangerschap verloopt. Bij iedere afspraak controleert de verloskundige de bloeddruk van de moeder, de grootte van de baarmoeder en de hartslag en ligging van de baby. Bij complicaties verwijst de verloskundige door naar de gynaecoloog in het ziekenhuis.

 
Prenataal onderzoek
 
De huisarts of verloskundige begeleidt bij de keuze voor prenataal onderzoek. Zwangere vrouwen kunnen verschillende prenatale onderzoeken laten doen naar de ontwikkeling van het kindje en de aanwezigheid van mogelijke afwijkingen.
 
20-weken echo 
De meeste vrouwen kiezen ervoor om de 20-weken echo te laten doen. De 20-weken echo wordt ook wel structureel echoscopisch onderzoek genoemd. Tijdens dit echoscopisch onderzoek wordt gekeken of het kindje geen ernstige lichamelijke afwijkingen heeft. Als er op de echo een afwijking wordt gezien, geeft de echoscopist, verloskundige, huisarts of gynaecoloog voorlichting over mogelijk vervolgonderzoek.
 
Combinatietest
Vrouwen die dat willen kunnen een screening op het syndroom van Down laten uitvoeren om de kans te bepalen of het kindje deze aandoening heeft. Hoe ouder de moeder, hoe groter de kans op een kindje met het downsyndroom. De screening wordt gedaan met de combinatietest. Deze test bestaat uit bloedonderzoek bij de moeder en een echo waarbij de nekplooi van het kindje wordt gemeten (nekplooimeting). De nekplooi is een dun vochtlaagje onder de huid in de nek. Hoe dikker deze nekplooi, hoe groter de kans dat de baby het syndroom van Down heeft. Het bloedonderzoek vindt plaats tussen de 9e en 14e week van de zwangerschap, de nekplooimeting in de periode van 11 tot 14 weken. Naast de kans op downsyndroom kan de test ook de kans op het syndroom van Patau en het syndroom van Edwards bepalen. Als de combinatietest een verhoogd risico laat zien voor een van deze afwijkingen, wordt vervolgonderzoek aangeboden. Het vervolgonderzoek bestaat uit een vlokkentest, vruchtwaterpunctie of de NIPT.
 
Vervolgonderzoek
Vervolgonderzoek is alleen mogelijk als de combinatietest een verhoogd risico op afwijkingen heeft aangetoond of als er een andere medische indicatie is. Bij de vlokkentest wordt er een klein stukje weefsel van de placenta weggenomen voor onderzoek en bij de vruchtwaterpunctie wat vruchtwater. Beide onderzoeken zijn invasief, wat betekent dat er een kleine kans (0,5 procent) bestaat op een miskraam als gevolg van het onderzoek. Sinds 1 april 2014 is in Nederland ook de Niet-Invasieve Prenatale Test (NIPT) toegestaan. Bij de NIPT is er geen verhoogd risico op een miskraam. Voor de test wordt wat bloed afgenomen bij de moeder en in het laboratorium onderzocht.
 
© Nationale Zorggids