Deze keer een totaal andere (zorg)ervaring. Tijdens onze eerste kennismaking zag ik hem zitten op de rand van zijn bed, voor het raam met een mooi uitzicht op de weilanden. Hij oogde totaal niet onvriendelijk. Met die gedachte verbaasde ik mijzelf. Hoe had hij er dan uit moeten zien? Wat had ik dan verwacht? Mijn eerste 24-uurs dienst bij deze cliënt was een dag met hartelijke op- en aanmerkingen. Voor mij onverwacht, omdat deze zorg bekend stond als zeer complex. 

En complex bleek de zorg. Het was een man met een moeilijk karakter, niet altijd begrepen, verbitterd, erg wantrouwend, niet of nauwelijks contact met kinderen of medemens, onvriendelijk, nors, kortaf. De wereld was ‘kapot’ volgens hem. Zijn complexe gedrag maakte het moeilijk om hem te verzorgen. Wat voor ons ‘normale’ handelingen waren, konden ineens moeilijk worden uitgevoerd. Interesse tonen in zijn leven, zorgzaam zijn, samen tv kijken, een prettige sfeer scheppen. Bij alles wat je deed, werd je verbaal agressief benaderd, kwamen er negatieve opmerkingen, vernederingen, onderhuidse prikkelingen. Ik voelde mij af en toe zwaar op de proef gesteld. Ik werd uitgedaagd, hij zocht mijn grenzen op. Niet iedereen in het team kon er tegen. Het team werd al eens versterkt met nieuwe zorgverleners.

Het liefst ging hij dood in de nacht, vertelde hij vaak. We mochten zijn kinderen niet  bellen als hij in de nacht slecht werd. Zijn wens was dat wij hem in de ochtend dood zouden vinden. “Misschien ben ik er morgen wel niet meer”, zei hij vaak als je hem s ‘avonds een goede nachtrust wenste.

Hij lag veel op bed. Wanneer het een mooie dag was, vond hij het fijn om in de rolstoel te wandelen naar een centrale plek in het dorp. Een plek waar mannen bij elkaar kwamen om de laatste nieuwtjes te bespreken.
Het was een mooie plek, bij een ophaalbruggetje. Bootjes voeren regelmatig langs en de brugwachter maakte af en toe een praatje. Hij wandelde daar graag naar toe. Bemoeide zich alleen in een gesprek als hij daartoe uitgenodigd werd. Hij zat stilletjes in zijn rolstoel, bijna onzichtbaar te genieten van het buiten zijn, de aanspraak (niet teveel). Misschien voelde hij tijdens deze uitstapjes wel dat hij nog leefde en iets uit zijn verleden nog steeds aanwezig was.

Soms probeerde hij je uit. Als je de weg niet wist, leidde hij je in een grote omweg naar de centrale plek. Maar het was een mooie omweg. Oude boerderijen, natuur, de dorpse geneugten, altijd vergezeld met verhalen uit zijn verleden. Voor hem een betere tijd. Tijdens de wandelingen was hij vaak opgewekt, minder strijdlustig, groette voorbijgangers, bijna vriendelijk. In het dorp bij de centrale plek merkte ik dat we gemeden werden. Dorpelingen verplaatsten zich als wij eraan gewandeld kwamen. Hij was geen graag geziene man.

Tijdens één van de wandelingen trakteerde hij mij op een softijsje van een euro. Een bijzonder moment dat ik niet snel zal vergeten. Samen wandelend langs het kanaal met een softijsje in onze hand. Ik voelde dat hij ook genoot van dit moment, maar het werd niet genoemd. Gelukkig voor hem duurde de zomer lang, met vele mooie wandeldagen.

Toen het najaar naderde en de weersomstandigheden slechter werden, stopten de wandelingen. Het werd te koud, al gaf hij dat nooit toe. Er mocht niet gezeurd worden. Vroeger was het leven pas zwaar. Hard werken kende men in deze tijd niet! Een uitdrukking die vaak uit zijn mond kwam was dat mensen niet lachten, hij noemde dat: vel vertrek ‘n.

De dag en de nacht voor zijn overlijden was ik bij hem. In de nacht voelde hij zich erg slecht. Ik mocht de dienstdoende arts bellen voor pijnmedicatie. Die nacht ben ik niet gaan slapen, maar bij hem gebleven.  Ik zag of voelde geen angst bij hem, wel voelde ik dat hij het fijn vond dat ik bij hem bleef.  Hij wist dat hij zou gaan overlijden. Naast zijn bed stond een grote stoel waar ik ging zitten. “Pak je een deken zodat je het niet koud krijgt?”, zei hij. Vroeg in de ochtend heb ik met zijn toestemming zijn kinderen gebeld. De kinderen bleven vanaf dat moment bij hem. Mijn dienst was tegen 11.00 uur afgelopen. Ik ging naar huis en een collega nam de dienst over.

Zelden heb ik een emotie gezien of gevoeld bij hem. Maar toen ik een paar uur voordat hij overleed naar huis ging en afscheid van hem nam, keek hij mij aan, pakte mijn hand en zei: “Dank je wel.”
Ik zou hem niet terug zien. In gedachten bij hem ben ik naar huis gereden. 

Liza

© Nationale Zorggids