Nieuw bekkenbodemmatje goedgekeurd voor gebruik maar onderzoek ernaar pas over 3 jaar afgerond
De Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) heeft een nieuwe bekkenbodemmat goedgekeurd voor gebruik. Maar het onderzoek naar dit zogenoemde transvaginaal mesh implantaat met de naam Calistar S is naar verwachting pas over 3 jaar afgerond. Met de goedkeuring van de NVOG mogen artsen de matten dus plaatsen, terwijl niet duidelijk is of er complicaties kunnen optreden. Extra opvallend is dat beleid in omringende landen hiervan afwijkt. In Engeland luidt het advies zelfs om geen mesh implantaten te plaatsen, tenzij dat in een gespecialiseerd centrum gebeurt dat de mat ook weer kan verwijderen. Dit meldt AVROTROS namens Radar.
Het herziene standpunt is mede opgesteld door gynaecoloog Roovers van het Amsterdam UMC, maar hij is óók betaald adviseur voor de fabrikant van de bekkenbodemmat: Promedon. Bovendien is het onderzoek dat het herziene standpunt tot stand bracht, mede betaald door deze fabrikant. Volgens Radar is hierdoor mogelijk sprake van belangenverstrengeling.
Immunologische reacties
Zo’n 13 jaar geleden stelde Radar al een groot probleem rondom bekkenbodemmatten aan de kaak: ze zouden enorm schadelijk kunnen zijn en bij vrouwen kunnen leiden tot ingroei, zenuwschade en immunologische klachten. Deze ernstige klachten verdwijnen ook weer na verwijdering, maar in Nederland gebeurt dat bijna nooit. De NVOG stelt dat volledige verwijdering ook geen doel op zich is, want dat zou niet nodig zijn – zo stelt ook het onderzoek van Roovers. Op de website van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd staat ook dat het niet mogelijk is om de implantaat geheel te laten verwijderen. Maar immunoloog Cohen Tervaert stelt juist dat het wél nodig is om alles te verwijderen zodat er geen immunologische reacties kunnen optreden.
Gebrek aan expertise
In Nederland blijkt er ook een gebrek aan expertise voor verwijdering van de implantaten te zijn. Daarom moeten ze voor deze behandeling vaak naar het buitenland, maar zorgverzekeraars vergoeden deze kosten – vaak tienduizenden euro’s – slechts deels of helemaal niet.